Lagrime di San Pietro, Lassus

I Petrus ontdekt zijn misstap.

Il magnanimo Pietro, che giurato

havea, tra mille lance e mille spade,

al suo caro Signor, morir a lato,

poiché s’accorse, vinto da viltade,

nel gran bisogno haver di fe’mancato,

il dolor, la vergogna e la pietade

del proprio fallo e de l’altrui martiro

di mille punte il petto gli feriro.

De edele Petrus had zijn geliefde Heer gezworen

tussen duizend lansen en duizend zwaarden

te zullen sterven aan Zijn zijde.

Toen hij gewaar werd, dat het hem, overweldigd door lafheid,

in Zijn grote nood echter ontbroken had aan trouw,

voelde hij verdriet, schaamte en medelijden,

- om zijn eigen misstap en het martelaarschap van de Ander-,

zijn borst doorboren met duizend steken.

II De ogen van de Heer doorboren zijn ziel als pijlen.

Ma gli archi che nel petto gli aventaro,

le saette più acute e più mortali

fur gli occhi del Signor, quando il miraro.

Gli occhi fur gli archi e gli sguardi fur gli strali

che del cor non contente sen passaro

fin d’entro a l’alma, e vi fer piaghe tali,

che bisognò, mentre che visse poi

ungerle col licor degli occhi suoi.

Maar de pijlen die zijn borst doorboorden

met de scherpste en de dodelijkste schachten,

waren de ogen van de Heer, toen zij hem zagen.

Zijn ogen waren bogen en Zijn blikken waren pijlen,

die niet tevreden waren met het hart alleen. Ze drongen door

tot in het diepst van zijn ziel en bezorgden hem zulke wonden,

dat hij ze de rest van zijn leven, van toen af aan,

moest zalven met de balsem van zijn ogen.

III Petrus blikt terug naar het moment van de verloochening.

Tre volte haveva, a l’importuna e audace

ancella, al servo ed al la turba rea,

detto e giurato che giamai seguace,

non fu del suo Signor, né ‘l conoscea.

Il gallo publicatol contumace

il dichiamato in testimon’v’havea,

quando, del suo gran fallo a pena avvisto,

s’incontrar gli occhi suoi quei di Christo.

Drie maal had hij, - aan de brutale en slimme

dienstmeid, aan de knecht en aan de misdadige meute -,

gezegd en gezworen dat hij nooit ofte nimmer volgeling

was geweest van zijn Heer en Hem nooit gekend had.

De haan verkondigde luidkeels dat

de opgeroepen getuige ontkende erbij geweest te zijn,

toen, van zijn grote misstap nog nauwelijks gewaar,

Petrus’ogen de blik van Christus troffen.

IV Over de boodschap die Petrus las in de ogen van Christus.

Qual a l’incontro di quelli occhi santi

il già caduto Pietro rimanesse ;

non sia chi di narralo hoggi si vanti,

che lingua non saria ch’al ver giungesse.

Parea che ‘l buon Signor cinto di tanti nemici,

e de’suoi privo, dir volesse:

“Ecco, quel ch’io dissi egli è pur vero,

Amico, ” disse al discepol fiero.

Hoe door de ontmoeting met deze heilige ogen

de nu pijnlijk getroffen Petrus zich voelde,

zou niemand vandaag wagen te vertellen.

Woorden zouden de waarheid niet kunnen benaderen.

Het was alsof de goede Heer, omgeven door zoveel vijanden

en verstoken van Zijn vrienden, zeggen wilde:

“Zie, wat ik voorspelde is maar al te waar geworden,

vriend,” tegen de trotse discipel.

V De ogen van Christus als spiegel.

Giovane donna, il suo bel volto in specchio

non vide mai in lucido cristallo,

come in quel punto il miserabil vecchio

negli occhi del Signor vide il suo fallo,

né tante cose udir cupid’orecchio

potria, se stesse, ben senza intervallo,

intento à l’altrui dir cento anni e cento,

quant’ei n’udio in quel momento.

Nooit zag een meisje haar knappe gezicht

zo scherp in een kristalheldere spiegel,

als de ongelukkige oude man op het moment dat hij

in de ogen van de Heer zijn misstap las.

Nooit zou het begerige oor zoveel horen,

- al luisterde het onophoudelijk naar anderen,

zelfs meer dan honderd en nog eens honderd jaar-,

als Petrus hoorde op dat moment.

VI Hoe ogen kunnen spreken.

Così tal hor, benché profane cose

siano a le sacre d’agguagliarsi indegne,

scoprir mirando altrui le voglie ascose

suol amator, senza ch’a dir le vegne.

Chi dunque esperto sia negl’ingegnose

scole d’amor, a chi no ‘l prova insegne

come senza aprir bocca o scriver note

con gli occhi ancora favellarsi puote.

Precies zo,- hoewel wereldse dingen

onwaardig zijn om te vergelijken met goddelijke -,

kan iemand, door goed te kijken, de verborgen wensen

van zijn geliefde ontdekken zonder dat die uitgesproken worden.

Dus wie geschoold is in de subtiele

lessen van de liefde, kan aan de onervarene leren

hoe men, zonder een mond open te doen of iets op te schrijven,

met de ogen de ander nog iets vertellen kan.

VII Christus verwijt Petrus wreedheid.

Ogni occhio del Signor lingua veloce

parea che fusse, ed ogni occhio de’suoi

orecchia intento ad ascoltar sua voce.

“Più fieri, “ parea dir, “son gli occhi tuoi

de l’empie mani che mi porrano in croce ;

né sento colpo alcun che sì m’annoi,

di tanti ch’el reo stuol’in me ne scocca,

quant’il colpo ch’uscio della tua bocca. ”

Elk oog van de Heer, scheen een rappe tong

te zijn, en elk oog van Zijn vriend Petrus

een oor dat zich inspande om te luisteren naar Zijn stem.

“Jouw ogen zijn veel wreder”, scheen Hij te zeggen,

“dan de goddeloze handen die Mij aan het kruis zullen hangen.

Geen enkele slag doet Mij zo’n pijn,

- van alle slagen die ik van de misdadige menigte krijg -,

als de slag die Ik ontvang uit jouw mond.”

VIII Christus verwijst Petrus trouweloosheid.

“Nessun fedel, nessun cortese,

di tanti ch’io degnato d’esser miei,

ma tu, dove il mio amor via più s’accese,

perfido e ingrato sovra ogni altro sei.

Ciascun di lor sol con fuggir m’offese,

tu mi negasti, ed hor’con gli altri rei,

ti stai a pascer del mio danno gli occhi,

perché la parte del piacer ti tocchi. ”

“Niemand bleek trouw of vriendelijk,

van de velen die zich Mijn vrienden mochten noemen,

maar jij, van wie Ik het meeste ben gaan houden,

bent trouwelozer en ondankbaarder dan alle anderen.

Ieder van hen kwetste Mij slechts door te vluchten, maar

jìj verloochende Mij, en nu, samen met de andere schuldigen,

ga je je vergapen aan Mijn lijden

en je hebt er nog plezier in ook.”

IX De schok die de ogen van Christus teweeg brengen.

Chi ad una ad una raccontar potesse

le parole di sdegno e d’amor piene

che parue a Pietro di veder impresse

nel sacro giro delle sue serene luci,

scoppiar faria chi l’intendesse,

ma se l’occhio mortale souvente viene

virtù che possa in noi,

ch’il prova pensi

che puote occhio divin negli human sensi?

Wie woord voor woord zou kunnen navertellen

welke boodschap vol verachting en liefde

Petrus leek te kunnen lezen, gegrift

in de heilige blik van die rustige ogen,

zou de goede verstaander dodelijk schokken.

Als echter het oog van een sterveling al vaak

een kracht uitstraalt, die iets in ons teweeg brengt,

welke gevolgen, denk je,

heeft dan een goddelijke blik voor de menselijke gevoelens?

X Petrus’angst smelt als sneeuw voor de zon en verandert in tranen.

Come falda di neve ch’agghiaciata

il verno in chiusa valle ascose giaque,

a primavera poi dal sol scaldata

tutta si sface e si discioglie in acque,

così la tema ch’entro al cor gelata

era di Pietro, alhor che ‘l vero tacque,

quando Christo ver lui gli occhi rivolse

tutta si sfece e in pianto si risolse.

Zoals een sneeuwvlok, die, bevroren,

in de winter in een besloten vallei verborgen ligt,

daarna in de lente, door de zon verwarmd,

helemaal uit elkaar valt en verandert in water,

precies zo verging het de angst, die bevroren lag in het hart

van Petrus, zolang hij de waarheid verzweeg.

Toen Christus Zijn blik op Petrus richtte,

viel zijn vrees uiteen en loste op in tranen.

XI De tranen van Petrus.

E non fu il pianto suo rivo o corrente

che per calda stagion’giamai seccasse,

che, benché il re del cielo immantinente

a la perduta gratia il ritornasse,

de la sua vita tutto il rimanente

non fu mai notte ch’ei non si destasse,

udendo il gallo a dir quanto fu iniquo,

dando lagrime nove al fallo antiquo.

En zijn tranen waren niet zoals een beek of riviertje

die in het warme seizoen wel eens opdrogen. Integendeel!

Hoewel de Koning des Hemels hem onmiddellijk

weer in genade opnam,

was er in het hele verdere leven van Petrus

geen nacht dat hij niet wakker werd,

als hij de haan hoorde roepen hoe slecht hij was,

en hij nieuwe tranen stortte om zijn oude schuld.

XII Hoe Petrus’angst veranderde in schaamte.

Quelvolto ch’era poco inanzi stato

asperso tutto di color di morte,

per lo sangue che al cor, se n’era andato,

lasciando fredde l’altre parti, e smorte,

dal raggio dei santi occhi riscaldato

divenna fiamma, e per l’istesse porte

ch’era entrato, il timor fuggendo sparue,

e nel suo loco la vergogna apparue.

Zijn gezicht droeg zojuist nog

de kleur van de dood,

omdat het bloed zich had teruggetrokken in het hart,

en de rest van het lichaam koud en bleek had achtergelaten.

Maar nu, door de stralen van de heilige ogen verwarmd,

ontvlamde het, en door dezelfde poort

als waardoor ze binnengekomen was, vluchtte de vrees,

en nam schaamte haar plaats in.

XIII Petrus verlaat Christus.

Veduto il miser quando differente

dal primo stato suo si ritrovava,

non bastando gli il cor di star presente

a l’offeso Signor che sì l’amava.

Senza aspettar se fiera o se clemente

sententia il duro tribunal li dava,

da l’odioso albergo ove era allora,

piangendo amaramente, uscì di fuora.

Toen de ongelukkige Petrus zag, hoe anders

dan voorheen de situatie was waarin hij verkeerde,

had hij de moed niet om te blijven

bij de gekwetste Heer die hem zo liefhad.

Zonder af te wachten of het een zwaar of mild

vonnis zou zijn dat het strenge tribunaal Hem zou opleggen,

liep hij, uit het afschuwelijke oord waar hij was,

bitter wenend, weg, naar buiten.

XIV Petrus doolt wanhopig rond.

E vago d’incontrar chi giusta pena

desse al suo grave error, poiché paura

di maggior mal l’ardita mano raffrena.

Per l’ombre errando de la notte oscura,

ne va gridando ove il dolor il mena.

E la vita, che inanzi hebbe sì a cura,

hor più ch’altro odia, e sol di lei si duole,

e perché lo feerrar, più non la vuole.

Nu is hij op zoek naar iemand die hem zijn gerechte straf

kan opleggen voor zijn ernstige misstap, omdat de vrees

voor een nog groter vergrijp zijn eigen drieste hand terughoudt.

Dolend door de schaduwen van de donkere nacht,

gaat hij jammerend waarheen zijn verdriet hem drijft.

En zijn leven, waar hij eerst zo bezorgd om was,

haat hij nu boven alles. Het is hem een kwelling,

en omdat het hem deed zondigen, wil hij het liever kwijt.

XV Petrus geeft het leven (met zijn angsten en driften) de schuld van zijn lafheid.

“Vattene, vita, va , ” dicea piangendo,

“dove non sia chi t’odi o chi ti sdegni.

Lasciami ! So che non è ben, essendo

compagnia così rea, meco ne vegni.

Vattene, vita, va, ch’io non intendo

che un’altra volta ad esser vil m’insegni ;

né voglio, per prolungar tue frali tempre,

uccider l’alma, nata a viver sempre. ”

“Ga weg, leven, ga,” roept hij wenend,

“ga ergens heen waar niemand is die jou haat of veracht.

Laat me alleen! Ik weet dat het niet goed is als je,

zulk slecht gezelschap als je bent, bij me zou blijven.

Ga weg, leven, ga, want ik wil niet

nog eens meemaken, dat jij mij leert om laf te zijn.

Evenmin wil ik, door jouw slappe karakter te laten voortbestaan,

mijn ziel ombrengen, die geschapen is om eeuwig te leven.”

XVI Petrus beseft dat het aardse leven hem in zijn macht heeft.

“O, vita troppo rea, troppo fallace,

che, per fuggir qua giù sì breve guerra,

perder m’hai fatto in cielo eterna pace!

Chi più desia goderti in su la terra

più tosto senza te schernito giace,

e chi vorria lasciarti e gir’sotterra,

non vuoi malgrado suo giamai lasciarlo,

vaga di sempre a novo duol serbarlo. ”

‘Oh, jij al te slecht en bedrieglijk leven,

jij die me, om me hier beneden een korte strijd te laten ontlopen,

beroofd hebt van de eeuwige vrede in de hemel!

Wie meer van jou wil genieten op aarde,

ligt al gauw, en zonder jou, door iedereen bespot, in de goot.

En wie zich van je wil ontdoen, en het graf zoekt,

wil je desondanks nooit ofte nimmer laten gaan,

maar bij je houden, begerig om hem steeds opnieuw te kwellen.’

XVII Petrus bedenkt dat hij alles had kunnen voorkomen door eerder dood te gaan.

“Ah, quanti già felici in giovanezza

recò l’indugio tuo lunghi tormenti

che se inanzi al venir de la vechiezza

sciolti fusser del mondo, più contenti

morti sariam, poiché non ha fermezza

stato alcun che si temi o si paventi.

Onde io, vita, a ragion di te mi doglio

che stessi meco e stai più che non voglio. ”

“Ach, hoeveel mensen, die ooit gelukkig waren in hun jeugd,

heeft jouw getreuzel langdurig lijden bezorgd.

En dat terwijl ze, - als ze vóór de komst van de ouderdom

verlost waren geweest van de wereld -,

dood veel gelukkiger waren geweest, bevrijd van de wankele

staat van angst en vrees waarin ze verkeerden.

Vandaar dat ik, oh leven, mij met recht wegens jou beklaag,

omdat je langer bij me blijft dan ik wil.”

XVIII Petrus beseft dat hij zich niet door het leven in de luren had moeten leggen: hij had beter moeten weten. 

“Non trovava mia fe’sì duro intoppo

se tu non stavi sì gran tempo meco ;

se non havesser gli annie il viver troppo

portato il senno e la memoria seco.

Pensar dovea ch’io vidi dar al zoppo

il piedi, la lingua al muto, gli occhi al cieco,

e quel che più maravigliar fe l’ombre

render l’anime ai corpi ond’eran sgombre. ”

“Mijn geloof zou niet zo zwaar beproefd zijn, leven,

als jij niet zò lang bij mij was gebleven; en

als niet de jaren van mijn veel te lange bestaan

me mijn verstand en mijn geheugen afgenomen hadden.

Ik had moeten bedenken, dat ik gezien heb dat Hij de kreupele

deed lopen, de stomme deed spreken en de blinde deed zien.

En daarenboven deed Hij, tot verwondering van de doden

de geest terugkeren in het lichaam waaraan zij was ontsnapt.”

XIX Petrus verwijt zichzelf, dat hij in doodsangst het Ware Leven heeft verloochend.

“Queste opre e più, che ‘l mondo ed io sapea,

ramentar mi dovean’che il lor fattore

fontana di salute esser dovea,

e sgombrar dal mio petto ogni timore ;

ma, come quel che per l’eta ch’avea,

era di senno e di me stesso fuore.

Nel gran periglio, ricercando aìta,

per tema di morir negai la vita. ”

“Deze wonderdaden en meer, waarvan de wereld en ik wisten,

hadden mij eraan moeten herinneren dat hun schepper

wel de bron van alle heil zijn moest.

Ze hadden uit mijn gemoed alle angst moeten verdrijven,

maar, precies zoals een seniele grijsaard,

was ik mijn verstand en mijzelf niet meer meester.

In groot gevaar, zoekend naar hulp,

uit angst te sterven, verloochende ik het Leven.”

XX Petrus ziet het verschil tussen het Ware en het valse leven.

“Negando il mio Signor, negai quel ch’era

la vita ond’ogni vita si deriva :

vita tranquilla che non teme o spera,

né puote il corso suo giunger a riva.

Poiché dunque negai la vita vera

non è, non è ragion che unqua più viva.

Vattene, vita fallace, e tosto sgombra ;

se la vera negai,

non chiedo l’ombra! ”

“Terwijl ik mijn Heer verloochende, verloochende ik Hem,

die het leven is, waaraan alle leven ontspringt:

een kalm leven, zonder vrees of hoop,

waarvan de loop geen einde kent.

Omdat ik toen het Ware Leven verloochende,

is er geen reden waarom ik nog langer zou leven.

Ga weg, vals leven, schiet op;

als ik het Ware Leven heb verloochend,

hecht ik geen waarde meer aan een schim!”

XXI Epiloog: Christus spreekt Christus over ondankbaarheid.

Vide homo quæpro te patior

ad te clamo qui pro te morior:

Vide pœnas quibus afficior,

Vide clavos quibus confodior.

Non est dolor sicut quo crucior

et cum sit tantus dolor exterior,

intus tamen dolor est gravior,

tam ingratum cum te experior.’ 

Zie, mens, hoe ik om jouwentwil lijd,

tot jou roep ik, terwijl ik voor je sterf:

Zie de straf, die ik verduur,

zie de spijkers, die mij doorboren.

Er is geen pijn als die aan het kruis,

maar hoe groot mijn uiterlijke pijn ook is,

de innerlijke pijn is nog veel erger,

als ik jouw ondankbaarheid ervaar.’”

Tekst: Luigi Tansillo. Vertaling: Hanneke Pot, met dank aan H. Jansen.

Opnamen | Partituur | Componisten | Vertalingen